BIOTOOP-EISEN VAN DE KRABBENSCHEER


Algemene biotoop-eisen
In Nederland komt Krabbenscheer vooral voor in petgaten en verlandingszones van laagveen gebieden en in mindere mate in sloten in het laagveengebied. Het meeste onderzoek naar de biotoop en de biotoop eisen van Krabbenscheer is dan ook gedaan in deze laagveen gebieden. In deze verlandingszones groeien, gaande van land naar dieper water onder andere: Riet en Pluimzegge, een drijftilzone met planten als Waterscheerling, Cyperzegge en Slangenwortel en vervolgens een zone gekenmerkt door een drijvende mat van Krabbenscheer en Kikkerbeet gevolgd door een zone met ondergedoken Krabbenscheer en andere waterplanten zoals Waterpest en Hoornblad en planten met drijvende bladeren zoals Waterlelie en Gele plomp. Krabbenscheer planten kunnen niet leven op plaatsen met veel golfslag, veroorzaakt door wind of boten, want dan breken de planten van de wortels af waarna ze afsterven. Uit: Beije, H.M., L.W.G. Higler, P.F.M. Opdam, T.A.W. van Rossum en H.J.P.A. Verklaar (redactie), 1994: Bos- en Natuurbeheer in Nederland Deel 1.
Sinds kort, zo ongeveer vanaf 1990 , komt Krabbenscheer ook wat algemener voor in de Veenkoloniën, vooral in de bebouwing van Veendam, Hoogezand en Stadskanaal en in kanalen langs lintbebouwing, zoals Nieuwediep, Emmer-Erfscheidenveen en Emmer Compascuum. In puur agrarisch Veenkoloniaal gebied komt Krabbenscheer maar op een paar plaatsen voor en dan alleen in stromend water of bij kwel situaties.
Het eigene van de biotoop van Krabbenscheer
Toen Krabbenscheer hard achteruit ging door watervervuiling in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw is er veel onderzoek gedaan naar de eisen die Krabbenscheerplanten stellen aan de waterkwaliteit en chemische samenstelling van het water. Dat onderzoek heeft verrassend weinig op geleverd. Krabbenscheer komt voor in wateren met een uiteenlopende chemische samenstelling. Krabbenscheer kan groeien in matig tot zeer voedselrijk water, wat wel planten met een heel verschillend uiterlijk oplevert! Wel is duidelijk geworden dat Krabbenscheer planten niet tegen sulfaat en slecht tegen sulfide kunnen. Het lijkt erop dat de vaak maar uit één of enkele klonen bestaande populaties zijn aangepast aan de ter plaatse heersende chemische watersamenstelling. Smolders en Roelofs (1996) noemen Krabbenscheer een plant die een duidelijke ecologische niche lijkt te hebben die vooral wordt bepaald door de ijzerconcentratie in het poriewater van het sediment. R. Geene, 1992, vermeldt dat getransplanteerde planten het beste leken te groeien in “eigen” water en boven “eigen” sapropelium.
Gezond Grabbenscheer en verziekt door groene algensoep

Optimale diepte
Over de waterdiepte waarbij Krabbenscheer voorkomt wordt over het algemeen verrassend weinig concreets vermeld. Westhof, 1971 vermeld: op beschutte plaatsen in laagveen gebieden komt Krabbenscheer voor tot 2 meter waterdiepte. Bij deze diepte blijft de Krabbenscheerplant geheel ondergedoken. Geene, 1989, vermeld voor Noordwest Overijssel in de omgeving van Giethoorn een waterdiepte tot de sapropeliumlaag van 40 tot 80 cm, met uitersten van 10 tot 150 cm. Maessen, 1994, vermeld een optimale waterdiepte van 80 tot 100 cm. De Mars en Barendregt, 1996b, vermelden een gemiddelde waterdiepte van 72 cm, met uitersten van 40 en 140 cm, bij een onderzoek in 22 petgaten in het Utrechts – Hollands plassengebied en van 32 cm, met uitersten van 10 en 80 cm, voor 61 sloten in West Utrecht. Higler, 1977, vermeldt dat Krabbenscheer in water met een diepte tussen 1 en 2 meter geheel ondergedoken blijft.
Bij een waterdiepte van minder dan 80 cm groeit Krabbenscheer in de zomer deels boven water en vanaf 60 cm waterdiepte groeit Krabbenscheer geheel boven water. Naarmate het water ondieper wordt neemt het aantal planten per m2 toe. In de meeste beschermingsplannen voor Groene glazenmaker en Krabbenscheer wordt voor Krabbenscheer als waterdiepte 80 tot 100 cm vermeld, zonder bronvermelding. Uit eigen onderzoek verricht in de Veenkoloniën bleek een waterdiepte tot 80 cm optimaal voor de Krabbenscheerplanten.
SAMENVATTING
Samenvattend kan worden gesteld dat Krabbenscheerplanten onderstaande eisen stellen aan de biotoop:
  • zoet water met weinig golfslag.

  • het water moet rijk zijn aan mineralen maar arm zijn aan sulfaat en aan meststoffen zoals nitraat, ammonium en fosfaat.

  • de waterdiepte mag maximaal 80 cm bedragen.

  • op de bodem moet een laag organisch afval (sapropelium) liggen.

  • Voor de Veenkoloniën komt daar nog twee eisen bij:

  • stromend water of kwel.

  • door mensen met rust gelaten worden.