BIOTOOP-EISEN VAN DE GROENE GLAZENMAKER


Biotoop-eisen van de Groene glazenmaker.

In de loop van de jaren is er opvallend weinig onderzoek gedaan naar de eisen die Groene glazenmakers stellen aan hun biotoop. Net als bij Krabbenscheer is het meeste van dit weinige onderzoek gedaan in laagveen gebieden. Goed beschouwd is er maar één publicatie die het meest wordt geciteerd als het gaat om de biotoop eisen van de Groene glazenmaker. Het betreft de publicatie van R. Geene uit 1989: biotoopvoorkeur van de Groene glazenmaker (Aeshna viridis). In: W.N. Ellis (Ed.) Insektenfauna en natuurbeheer. Utrecht, Stichting K.N.N.V. Samengevat komen de biotoop eisen, die overigens alleen gebaseerd zijn op waarnemingen van eileggende vrouwtjes in laagveen gebieden, op het volgende neer: Het gaat om een homogene, door (vitale) Krabbenscheer gedomineerde vegetatie die als volgt kan worden omschreven:

- de vegetatie heeft een homogeen karakter en wordt door Krabbenscheer gedomineerd.
- de Krabbenscheerplanten hebben enkele bladeren van tenminste 25 cm lang. (Dit moet men vergelijken met de gevonden uiterste waarden 20 en 60 cm).
- De maximale bladbreedte varieert tussen de 2,5 en 3,5 cm (waargenomen uitersten 1,5 en 4,0 cm).
- de vegetatie steekt minimaal 15 cm boven het wateroppervlak uit (uitersten 10 en 30 cm)
- gemiddeld bevinden zich hier 10 tot 20 vrijdrijvende rozetten per m2 (uitersten 5 en 32/m2)
- de waterdiepte tot de sapropeliumlaag bedraagt 40 -80 cm (uitersten 10 en 150 cm)
- de indruk bestaat dat de structuur van de vegetatie niet al te dicht mag zijn, maar meetgegevens om dit te onderbouwen ontbraken helaas.
- verder bestaat het vermoeden dat de optimale milieu van Groene glazenmaker bestaat uit optimale krabbenscheervegetaties die, als ze met rust gelaten worden, snel verlanden.

Nieuwe inzichten in de biotoop eisen van de Groene glazenmakers.
Inmiddels heeft ruim zes jaar onderzoek aan Groene glazenmakers en Krabbenscheer in de Veenkoloniën duidelijk gemaakt dat de Groene glazenmakers heel andere eisen aan zijn biotoop stelt dan hierboven geformuleerd.

Het grote voordeel van onderzoek aan Groene glazenmakers en Krabbenscheer in de Veenkoloniën is dat er in de Veenkoloniën een grote verscheidenheid aan Krabbenscheer vegetaties voorkomt, van uitgestrekte velden, zoals die ook in laagveen gebieden voorkomen, maar ook kleine veldjes, hele kleine veldjes, groepen kleine veldjes en losse planten. Maar ook planten die hoog boven het water uitsteken naast planten die nauwelijks boven water uitsteken. De uitkomsten van dit onderzoek zijn dat man en vrouw Groene glazenmaker heel verschillende eisen aan de biotoop stellen. Samengevat als volgt:

 

Man Groene glazenmaker:

Een krabbenscheer vegetatie van ca. 50 m2. Dit hoeft geen aaneengesloten vegetatie te zijn, maar kan ook bestaan uit meerdere losse velden of veldjes. Er lijkt wel een minimale breedte gewenst te zijn van ongeveer 2 meter.

 

Vrouw Groene glazenmaker:
Stelt aan haar biotoop maar één eis, namelijk de aanwezigheid van Krabbenscheer planten die voldoende hoog boven het water uitsteken om haar eieren in te leggen.
Het is dus eigenlijk heel eenvoudig: geslachtsrijpe mannetjes vliegen in de middaguren boven voldoende uitgestrekte Krabbenscheervegetaties met voldoende planten Krabbenscheer waar ze geslachtsrijpe vrouwtjes ontmoeten en paren. De vrouwtjes leggen als eerste daar hun eieren en zwermen vervolgens uit over de wijde omgeving en leggen overal waar ze geschikte planten Krabbenscheer hun eieren in deze planten. De enige beperking die de eileggende vrouwtjes kennen is de afstand tussen de verschillende Krabbenscheer vegetaties. Het is op dit moment onbekend welke afstand Groene glazenmakers kunnen overbruggen tussen de verschillende Krabbenscheer vegetaties.
Groene glazenmaker eileggend in verschillende gevormde planten krabbenscheer